Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·fes·sie
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘belijdenis’ voor het eerst aangetroffen in 1300 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord confessie confessies
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de confessiev

  1. erkenning iets verkeerd gedaan te hebben meestal in de godsdienstige zin van het woord
    • Een schuldbelijdenis of confessie van zonden is een erkentenis dat men iets gedaan heeft wat men niet had behoren te doen. 
  2. geloofsbelijdenis of het geloof zelf
    • Hij heeft geen confessie, hij heeft geen godsdienst. 
Synoniemen
  1. biecht, geloof, godsdienst

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen