• con·di·ti·o·ner
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘crèmespoeling’ voor het eerst aangetroffen in 1999 [1]
  • uit het Engels [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord conditioner conditioners
verkleinwoord

de conditionerm

  1. crèmespoeling voor de verzorging van het haar
    • Bij het brood komt opgeslagen reuzel met pompoenpitolie en overheerlijke, iets zure boter. De schorseneercrème die bij het piratenschip van garnalenkroepoek komt, is dan weer gemaakt met xanthaangom, zo'n hippe emulgator die populair werd onder invloed van de moleculaire gastronomie. Een onprettige structuur, alsof je een fles conditioner aan je mond zet. Maar alles bij elkaar - we krijgen ook nog heerlijke pastinaakchips met as van prei - is dit een veelbelovend begin.[3] 
    • Ze weet er meer van dan ik', zei een medewerkster van de boerderij bewonderend terwijl de koningin de staart van een minipaard onder handen nam. 'Heeft u ook conditioner?', vraagt Beatrix. 'Ik kom niet door de bovenkant van de staart. 'Het paardje had pech. De royale behandeling bleef uit want er was geen haarzorgmiddel voor handen. Zijn[4] 
96 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]