• com·mu·ni·ce·rend
vervoeging van: communiceren
verbogen vorm: communicerende

communicerend

  1. onvoltooid deelwoord van communiceren
stellend
onverbogen communicerend
verbogen communicerende
partitief communicerends

communicerend

  1. in staat om zaken met elkaar uit te wisselen
    • ,,Daar draait het niet om, we zetten een stille ramp op de kaart, maar het zijn natuurlijk communicerende vaten. 3FM profiteert als het evenement goed is.’’ [1] 
  2. bezig met praten; bezig met het uitwisselen van informatie
    • Ik kom overigens net terug van een heerlijke herstvakantie in Engeland. En vond bij terugkomst naast de stofzuigerzakmail ook vier beoordelingsverzoeken van Airbnb in mijn inbox. Drie van de vier logeerplekken vond ik daadwerkelijk geweldig, maar eentje niet (ongezellig communicerende verhuurder, donker, beetje vies). [2] 
    • Brandweerwagens zijn voorzien van een zogenaamd Korte Afstands Radio-systeem (KAR). Met dat communicerende systeem moeten verkeerslichten automatisch op groen springen als er een aanstormende brandweerwagen nadert met zwaailicht en sirene aan. [3]