combo
- com·bo
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘klein ensemble van muzikanten’ voor het eerst aangetroffen in 1957 [1]
- afkorting van combineren met het voorvoegsel com- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | combo | combo's |
verkleinwoord | combootje | combootjes |
- (muziek) klein muziekensemble, vaak als begeleiding
- Het woord combo staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "combo" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "combo" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ combo op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
vervoeging van |
---|
combar |
combo
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van combar
vervoeging van |
---|
combarse |
combo
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van combarse