cocer
- IPA: /'koker/
cocer m
- co·cer
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
cocer |
cocía |
cocido |
volledig |
cocer
- onovergankelijk koken, op het kookpunt zijn
- overgankelijk koken, aan de kook brengen
- bakken
- cocer in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española