• co·a·li·tie·lei·der
enkelvoud meervoud
naamwoord coalitieleider coalitieleiders
verkleinwoord

de coalitieleiderm

  1. (politiek) leider van een verbond
     Coalitieleider Rutte vindt dat dit erbij hoort. "Het zijn vier heel verschillende partijen. En dan kunnen zich altijd dingen voordoen, waardoor de gezonde spanning die er altijd is, oploopt. En dat was deze week het geval." Hij spreekt van "een stevig interview" van Dijkhoff "dat nog even na-echoot".[1]
     PVV-leider Wilders bijt straks om 10.30 uur het spits af bij de Algemene Politieke Beschouwingen. De volgorde van sprekerslijst staat bij het debat over Prinsjesdag altijd vast: de voorzitter van de grootste oppositiepartij begint, gevolgd door de voorzitter van de grootste coalitiepartij (de VVD). Vervolgens is er steeds om en om een oppositie- en een coalitieleider aan de beurt. Hekkensluiter is Thierry Baudet van Forum voor Democratie. Naar verwachting loopt de eerste dag van het debat tot in de avond door. Op de planning van de Tweede Kamer staat voorlopig 20.00 uur als eindtijd.[2]
  1.   Weblink bron “Rutte: het was een pittige week in de coalitie” (Vrijdag 18 januari 2019, 12:36), NOS
  2.   Weblink bron “Eerste dag politieke beschouwingen voorbij, dagje rust, vrijdag verder” (Woensdag 19 september 2018, 23:27), NOS