cling
- Geluid: cling (VK) (hulp, bestand)
enkelvoud | meervoud |
---|---|
cling | clings |
cling
- aanhechting, vasthechting
- devotie, toewijding
- (fruit) steenvrucht waarvan het vlees aan de pit kleeft (m.n. perziken)
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to cling |
he/she/it | clings |
verleden tijd | clung |
voltooid deelwoord |
clung |
onvoltooid deelwoord |
clinging |
gebiedende wijs | cling |
cling
- onovergankelijk vasthechten [2], vastplakken [1], vastkleven
- overgankelijk vastklampen
- wederkerend zich vasthechten [1], zich vastklampen [2]
- onovergankelijk (van hout e.d.) opdrogen
- overgankelijk doen vasthechten/vastplakken/vastkleven
- overgankelijk laten opdrogen