Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ci·vet
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘door civetkat afgescheiden stof’ voor het eerst aangetroffen in 1567 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord civet civetten
verkleinwoord civetje civetjes

Zelfstandig naamwoord

civet v / m / o [3]

  1. sterk ruikende afscheiding uit een klier bij de anus van de civetkat die wordt gebruikt in de parfumindustrie en die zo'n heerlijke smaak aan de civetkoffie geeft
  2. (roofdieren) individu van de diersoort civetten
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

61 % van de Nederlanders;
51 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen