circusachtig
- cir·cus·ach·tig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | circusachtig | circusachtiger | circusachtigst |
verbogen | circusachtige | circusachtigere | circusachtigste |
partitief | circusachtigs | circusachtigers | - |
circusachtig
- gelijkend op, of eigenschappen hebbend van circus
- Vanaf het circusachtige geschetter van de aanvang werkte de muziek rechtstreeks elektriserend op mijn benen, mijn nekwervels, mijn maagstreek; denken kon ik niet meer; ik wist alleen, dat het veel te vlug voorbijging, dat ik deze klanken twintigmaal achtereen zou moeten beluisteren, al zou ik waarschijnlijk dood zijn tegen dat het helemaal afgelopen was (uit: De Koperentuin van Simon Vestdijk).
- Het woord circusachtig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.