• cij·fer·com·bi·na·tie
enkelvoud meervoud
naamwoord cijfercombinatie cijfercombinaties
verkleinwoord - -

de cijfercombinatiev

  1. bepaalde reeks bestaand uit tekens van 0 tot en met 9
    • Een van de felsten in dit gezelschap was Walter Hasenclever, die najaar 1913 zijn drama Der Sohn schreef, een stuk over het generatieconflict. De zoon die zich tegen de vader keerde, tegen de vaderen tevens die, verblind en verwaten, de wereld aan de rand van de afgrond hadden gebracht welke met die ene cijfercombinatie ‘1914’ voldoende was getekend. [1]
    1. code om een kluis, cijferslot of geautomatiseerd systeem te openen
      • Om twee uur 's middags stond ik voor haar huis in de Gorkistraat. Lidia Kornejevna had me uitgelegd dat er in het portaaltje beneden een toetsenbord was aangebracht en na het indrukken van een bepaalde cijfercombinatie zou de tweede deur opengaan, de toegang tot het trappenhuis. [2]
    2. onderdeel van een verzameling codes die volgens afspraken een bepaalde betekenis hebben
      • De tekencombinaties die volgen op de titels verwijzen naar de vindplaats in de tekst. Voor de Prolegomena zijn dit de letters ‘Pr.’, gevolgd door het paragraafnummer. Voor het eerste boek is dat een cijfercombinatie, bestaande uit: het Romeinse cijfer 1 (voor boek i), een tweede Romeins cijfer (hoofdstuknummer), een Arabisch cijfer (paragraafnummer) en in de meeste gevallen nog een tweede Arabische cijfer (onderverdeling van de paragraaf). [3]