charisma
- cha·ris·ma
- Leenwoord uit het Latijn of Grieks, in de betekenis van ‘bovennatuurlijke gave’ voor het eerst aangetroffen in 1923 [1]
- Van Grieks charisma (genadegave). Van charizomai (iemand welgevallig zijn). Van charis (genade, schoonheid). Verwant met chairein (zich verheugen).
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | charisma | charisma's |
verkleinwoord |
het charisma o
- persoonlijke uitstraling
- Bij de presidentiële verkiezingen bleek charisma het te winnen van ervaring.
- ▸ Deze ‘Pogue Mahone’ (‘kiss my arse’ in Gaelic) leek sprekend op de ‘The Dude’ uit de film ‘The Big Lebowski’ met zijn relaxte houding en opvallende charisma.[2]
- Het woord charisma staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "charisma" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "charisma" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be