• IPA:
    • (Noord-Italië): /ˌkazaˈliŋgo/
    • (Zuid-Italië): /ˌkasaˈliŋgo/
  • ca·sa·lin·go
  • Afgeleid van casa (huis) met het achtervoegsel -lingo, dat van Germaanse oorsprong is.
enkelvoud meervoud
mannelijk casalingo casalinghi
vrouwelijk casalinga casalinghe

casalingo

  1. in verband met het huis, huiselijk
  2. gemoedelijk, huiselijk
  3. huisbereid