canasta
- ca·nas·ta
- Leenwoord uit het Spaans, in de betekenis van ‘kaartspel’ voor het eerst aangetroffen in 1951 [1]
- van het Spaans (canasta=mand) [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | canasta | canasta's |
verkleinwoord | - | - |
- (kaartspel) uit Argentinië afkomstig kaartspel, gespeeld met twee spellen kaarten inclusief jokers (2 keer 52 kaarten en 2 keer 2 jokers, dus 108 kaarten)
- Het woord canasta staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "canasta" herkend door:
66 % | van de Nederlanders; |
40 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "canasta" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ canasta op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- IPA: /ka.ˈnas.tɔ/
- ca·nas·ta
enkelvoud | meervoud |
---|---|
canasta | canastas |
canasta v
- IPA: /ka.ˈnas.ta/
- ca·nas·ta
enkelvoud | meervoud |
---|---|
canasta | canastas |
canasta v