c' m enk

  1. dit, dat, deze, die (onzelfstandig gebruikt)
    «L'Enfer, c’est les autres»
    De hel, dat zijn de anderen. (Huis Clos, J.P. Sartre  )
    «Ils affirment que c’eût pu être pire.»
    Zij stelden dat het nog erger had kunnnen zijn.
  • Deze vorm wordt gebruikt in plaats van ce voor de verbogen vormen van être en avoir die met een e beginnen.