buurjongen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • buur·jon·gen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord buurjongen buurjongens
verkleinwoord buurjongetje buurjongetjes

Zelfstandig naamwoord

buurjongen m

  1. een kind van het mannelijk geslacht dat naast je woont
    • Jip is de buurjongen van Janneke. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be