Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bu·reau·hoofd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bureauhoofd bureauhoofden
verkleinwoord bureauhoofdje bureauhoofdjes

Zelfstandig naamwoord

het bureauhoofdo

  1. het hoofd (baas) van het bureau (organisatie)
  2. na met hoofd op bureau gelegen te hebben er dingen van dat bureau aan het hoofd blijven plakken.

Gangbaarheid