• bu·reau·craat
enkelvoud meervoud
naamwoord bureaucraat bureaucraten
verkleinwoord bureaucraatje bureaucraatjes

de bureaucraatm

  1. uitvoerend ambtenaar in een bureaucratie
  2. ambtenaar die een beleid voert of voorstaat dat centraal geleid wordt door een ambtelijk apparaat (vaak door formele en ingewikkelde ambtelijke reglementeringen die niet op de werkelijke problemen afgestemd zijn)
  3. (pejoratief) eigenmachtig en kleingeestig ambtenaar
97 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]