buitentemperatuur

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bui·ten·tem·pe·ra·tuur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord buitentemperatuur buitentemperaturen
verkleinwoord buitentemperatuurtje buitentemperatuurtjes

Zelfstandig naamwoord

de buitentemperatuurv

  1. de temperatuur buiten een gebouw; de temperatuur in de buitenlucht
     Met een buitentemperatuur van 40 graden Celsius voelt het alsof de stad in brand staat.[2]
     Hondencoach Arvid van Putten werd bij een buitentemperatuur van 26 graden en met een trui aan in stilstaande auto in de zon gezet. Onder begeleiding van een ehbo'er bleef hij net zo lang zitten tot zijn gezondheid in gevaar zou komen.[3]
Vertalingen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Het brilletje van Tsjechov : reizen door Rusland” (2014), Atlas Contact  , ISBN 9789045024875
  3.   Weblink bron “Experiment: zo voelt een hond zich in een hete auto: mens houdt het half uur vol” (06-06-2018), NOS