• bui·ten·staan
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
buitenstaan
stond buiten
buitengestaan
klasse 6 volledig

buitenstaan

  1. inergatief zich buiten een bepaalde plek bevinden
    • Ik sta buiten, dus laat me d'r in. 
    • Ik ben een clown, maar sta buiten de piste te huilen. 
    • Ik laat mijn paarden in de winter buitenstaan. 
  2. inergatief (figuurlijk) ergens ~: ergens niets mee te maken (willen) hebben
    • Jullie moeten het nu maar zelf zien klaar te spelen; wij staan er buiten.