• bui·ten·lui

de buitenluimv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord buitenman, iemand die niet in de landbouw werkt, maar buiten de stand woont
     Natuurbeschermers zijn blij met de komst van wolven naar Nederland maar ook boeren, jagers en buitenlui zullen met het streng beschermde dier moeten leren leven.[3]
     Van april tot en met september is de gemeenschap van vijftig caravans een hecht clubje van arbeiders, burgers en buitenlui uit het hele land.[4]
  2. alleen meervoud verzamelterm voor mensen die niet in de stad wonen
     Veel geld verdienen is allang niet meer een typische Shanghaise karaktertrek, maar feit is dat Shanghaise stadsmensen zich verheven voelen boven de ‘waidiren’, de ‘boeren’ van buiten. Shanghaise mannen zijn in de ogen van de buitenlui ‘watjes’, omdat zij koken en de afwas doen.[5]
     Maar lui die buiten wonen zitten met fruit. Wat te doen met al die pruimen van de boom achter het huis? De peren, de appels, de bessen en druiven? Jam van maken. (…) Er wordt onder buitenlui enorm met potjes jam geschoven.[6]
  • [1] boeren, burgers en buitenlui
    breed publiek, dat vrijwel iedereen omvat
92 % van de Nederlanders;
71 % van de Vlamingen.[7]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron
    Arjen Schreuder
    “Zo moet je omgaan met wolven in Nederland” (24 januari 2019) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron
    Freek Schravesande
    “Zij leven al jaren op de Afsluitdijk. Maar nu is er stroom én een moord” (3 oktober 2016) op nrc.nl  
  5.   Weblink bron
    Oscar Garschagen
    “Stedentrip naar Shanghai? Zo beleef je de stad als een local” (20 mei 2016) op nrc.nl  
  6.   Weblink bron
    Wouter Klootwijk
    “Huisgemaakt uit eigen kerk” (11 november 2013) op nrc.nl  
  7.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be