buikorgel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- buik·or·gel
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van buik en orgel [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | buikorgel | buikorgels |
verkleinwoord | buikorgeltje | buikorgeltjes |
Zelfstandig naamwoord
het buikorgel o
- (muziek) draaiorgeltje dat voor de buik hangt
Gangbaarheid
- Het woord buikorgel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.