Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bud·get·hou·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord budgethouder budgethouders
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de budgethouderm

  1. iemand die een bepaald bedrag mag besteden voor een bepaald doel
     Behalve voor de kinderbijslag en de AOW, is de SVB vanaf dit jaar ook verantwoordelijk voor de uitbetaling van het pgb, het persoonsgebonden budget. 140.000 budgethouders krijgen hun geld sinds deze maand niet meer op hun eigen rekening gestort, maar de SVB beheert het budget en betaalt de gecontracteerde zorgverleners uit.[2]
     Inmiddels zijn dankzij de strafrechtelijke onderzoeken maatregelen genomen. Budgethouders krijgen bijvoorbeeld niet meer rechtstreeks een pot met geld, het geld wordt ondergebracht bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Die keert het uit aan de door de budgethouder ingehuurde zorginstelling.[3]
     Het idee van de pgb-rekeningen komt van D66-Kamerlid Bergkamp, maar de belangenorganisatie voor budgethouders heeft het enthousiast omarmd.[4]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. budgethouder op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron “Onzekerheid rond uitbetaling van 250.000 zorgverleners” (Woensdag 21 januari 2015, 13:29), NOS
  3.   Weblink bron “Pgb'ers haken af na controle” (Maandag 31 maart 2014, 16:40), NOS
  4.   Weblink bron
    Ardi Vleugels
    “Belangenorganisatie wil pgb-houders zorgbetaling zelf laten regelen” (Maandag 7 maart 2016, 16:00), NOS