brosser
- bros·ser
- Naamwoord van handeling van brossen met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | brosser | brossers |
verkleinwoord | - | - |
de brosser m
- iemand die niet aanwezig is waar hij hoort te zijn, iemand die verzuimt
brosser
- onverbogen vorm van de vergrotende trap van bros
- Het woord brosser staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "brosser" herkend door:
47 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[1] |
se brosser
- wederkerend zich borstelen
- wederkerend (spreektaal) lang wachten, op een houtje bijten
- «Tu peux te brosser!»
- Schrijf dat maar op je buik! [2]
- «Tu peux te brosser!»