Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bron·chiën, bron·chi·en
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bronchie bronchiën
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de bronchiënmv

  1. (anatomie) luchtwegen ten behoeve van de ademhaling, in grootte tussen de luchtpijp en de bronchioli
    • De bronchiën zijn van binnen bekleed met slijmvlies en kraakbeenschijfjes en bestaan uit bindweefsel en glad spierweefsel. 
  2. meervoud van het zelfstandig naamwoord bronchie
Synoniemen

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen