bronchiën
- bron·chiën, bron·chi·en
- oorspronkelijk alleen meervoud via Frans bronchies of direct van Latijn bronchia, in de betekenis van ‘vertakkingen van de luchtpijp’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1669 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bronchie | bronchiën |
verkleinwoord | - | - |
de bronchiën mv
- (anatomie) luchtwegen ten behoeve van de ademhaling, in grootte tussen de luchtpijp en de bronchioli
- De bronchiën zijn van binnen bekleed met slijmvlies en kraakbeenschijfjes en bestaan uit bindweefsel en glad spierweefsel.
- meervoud van het zelfstandig naamwoord bronchie
- Het woord bronchiën staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bronchiën" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
82 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "bronchiën" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be