bruinkoolbriket
  • bri·ket
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘stuk brandstof’ voor het eerst aangetroffen in 1883 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord briket briketten
verkleinwoord

de briketv / m [3]

  1. een geperste vaste brandstof in de vorm van een kleine baksteen
    • „Met het eten was het in het begin een beetje behelpen: vanwege voorschriften mogen we geen open vuur gebruiken en met briketten duurde het koken uren. Volgens bronnen aten Romeinse soldaten meer dan 600 gram vlees per dag, maar waarschijnlijk trainden zij veel meer. Daarom hebben we de hoeveelheid verminderd tot ongeveer een pond.”[4] 
    • Het is duimen voor een laatste zonnig weekend. Als dat lukt zal in menig achtertuin en stadspark de barbecue worden aangestoken. De meeste tuingrillers steken de kooltjes of briketten met aanmaakblokjes aan. Die blokjes zijn er grofweg in twee soorten: wit en bruin, in verschillende samenstellingen.[5]  
85 % van de Nederlanders;
71 % van de Vlamingen.[6]