brie
- brie
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘kaassoort’ voor het eerst aangetroffen in 1370 [1]
- uit het Frans [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | brie | |
verkleinwoord |
de brie m
- zachte Franse schimmelkaas
- Zo, het is weer voorbij. We hebben serieus overwogen om dit jaar gegrilde mantelschelpen met waterkers te maken. Maar uiteindelijk bleef het toch weer bij toastjes met brie en gourmetten.[3]
- Op Vaderdag bezochten we mijn oude moeder. Ze wist dat we kwamen en had van alles in huis gehaald dat ze van de zenuwen ook allemaal tegelijkertijd klaar ging zetten. Mijn vader keek ons van alle kanten - de kast, twee muren, de salontafel - in drie verschillende truien met die vertrouwde onbestemde blik aan. Het inschenken van de koffie duurde een kwartier; het gehoorapparaat moest er nog in en er moest ook nog zacht kreunend een stuk plastic worden opgevouwen op de keukenvloer. Toen ze dan eindelijk zat en we waren voorzien van een stuk appeltaart, een stroopwafel, toastjes met brie en koffie en een glas appelsap stond ze weer op om rond te gaan met een schaaltje met chocolaatjes.[4]
- Het woord brie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "brie" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "brie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ brie op website: Etymologiebank.nl
- ↑ NRC Hester van Santen 27 december 2016
- ↑ NRC Marcel van Roosmalen 20 juni 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be