• brand·kluis
enkelvoud meervoud
naamwoord brandkluis brandkluizen
verkleinwoord

de brandkluisv / m

  1. ruimte die de inhoud beschermt tegen de schadelijke invloeden van brand
     Een jongen van acht heeft gisteravond opgesloten gezeten in een brandkluis in Montfoort. Hij was op een feestje in een bedrijfsverzamelgebouw en kwam tijdens het spelen in de kluis terecht. Die was een meter breed. De deur viel dicht en de jongen kon er niet meer uit omdat niemand de code had.[2]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Kind (8) uit kluis Montfoort gered” (Zondag 15 september 2013, 03:50), NOS