bouwloods
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bouw·loods
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van bouw zn en loods zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bouwloods | bouwloodsen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- schuur waarin men iets bouwt
- ▸ Een deel van de carnavalswagen van 'De Begienurs' in Kruisland bij Roosendaal is door brand verwoest. Het ging mis bij laswerkzaamheden, waardoor de praalwagen en de bouwloods zijn afgebrand.[1]
Gangbaarheid
- Het woord bouwloods staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.