bourdon
- bour·don
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘diepe bas’ voor het eerst aangetroffen in 1795 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bourdon | bourdons |
verkleinwoord | - | - |
- (muziek) noot van dezelfde (lage) toonhoogte die het hele muziekstuk aangehouden wordt
- (muziek) pijp van een doedelzak die als functie heeft 1) te produceren
- Deze doedelzak heeft een speelpijp en twee bourdons in kwinten gestemd.
- (muziek) laag orgelregister
- (muziek) zware luidklok
- Het woord bourdon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bourdon" herkend door:
40 % | van de Nederlanders; |
49 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "bourdon" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ bourdon op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be