bougainville
- bou·gain·vil·le
- Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘plantengeslacht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1899 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bougainville | bougainvilles |
verkleinwoord | bougainvilletje | bougainvilletjes |
- (plantkunde) Bougainvillea geslacht van Zuid-Amerikaanse planten waarvan de bloemen grote, opvallend gekleurde, papierachtige schutbladeren hebben die lang aan de plant blijven zitten
- ▸ De zuilengalerij was begroeid met klimop. Een van de grote aardewerken vazen waaruit bougainville golfde, was gebarsten. Onkruid groeide tussen het grind. Vredig, maar dat was het woord niet. Berustend. Men zou het verstrijken van de tijd en het verlies van alle dingen inderdaad net zo goed kunnen aanvaarden.[3]
1.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord bougainville staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ "bougainville" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ bougainville op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 13