• borst·aan·doe·ning
enkelvoud meervoud
naamwoord borstaandoening borstaandoeningen
verkleinwoord borstaandoeninkje borstaandoeninkjes

de borstaandoeningv

  1. (medisch) ziekte van de longen
     De andere vrouw, gehuld in een zwarte zijden blouse, had vermoedelijk een borstaandoening, want ze praatte en ademde in haar zakdoek, die ze bijna niet van haar neus en mond haalde.[2]
  2. (medisch) ziekte van de borsten
     CDA-europarlementariër en -woordvoerder Ria Oomen-Ruijten: „Iedere vrouw die aan borstkanker lijdt moet het recht hebben te worden behandeld door een multidisciplinair team. Dat team dient te bestaan uit artsen die ervaren zijn op het gebied van borstchirurgie, alsmede uit radiologen, oncologen, pathologen, verpleegkundigen en röntgenassistenten die gespecialiseerd zijn op het gebied van borstaandoeningen.”[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028261396
  3.   Weblink bron “EP wil borstkankersterfte met kwart terugdringen” (6 juni 2003), Reformatorisch Dagblad