Nederlands

 
1. Een bootee voor een dame.
Uitspraak
Woordafbreking
  • boo·tee
Woordherkomst en -opbouw
  • van Engels bootee, in de betekenis "lage laars" aangetroffen vanaf 1959 (zie vindplaats hieronder)
enkelvoud meervoud
naamwoord bootee bootees
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de booteev / m

  1. (schoeisel) lage laars die tot net boven de enkel komt
    • De "bootee" blijft in als gemakkelijk en comfortabel schoeisel. [1]
    • De reeds zeer populaire "bootee", de warme winterschoen met de elegante lijn. heeft grote opgang gemaakt en volgende winter zal dit soort schoenen in nog grotere variatie op de markt komen. [2]
Synoniemen

Gangbaarheid

15 % van de Nederlanders;
8 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen