• boo·gie·woo·gie
enkelvoud meervoud
naamwoord boogiewoogie
verkleinwoord

de boogiewoogiem

  1. snelle instrumentale, pianomuziek uit Amerika
    • De Materie klinkt exuberant, drammerig, swingend, overdadig, etherisch en verstild. Onder die kameleontische oppervlakte schuilt een uitgekiend complex van getalsverhoudingen en muzikale verwijzingen (naar Bach, de kathedraal van Reims, boogiewoogie). Het is niet de bedoeling dat je dat als luisteraar allemaal hoort. Maar enige kennis kan de luisterervaring wel verrijken. Van elk van de vier delen lichten we een tipje van de sluier.[3] 
  2. rock-'n-rolldansstijl gekenmerkt door een oorspronkelijke jaren 50 van de twintigste eeuw uitstraling en gedanst op oorspronkelijk rock-'n-rollmuziek.
    • Rijnders noemde zijn bewerking van de Trialoog naar het laatste, onvoltooide schilderij van Mondriaan uit 1944. Hij koos die titel, zoals hij tijdens een repetitie vertelt, ‘uit opportunistische redenen’. Rijnders: „De belangstelling voor Mondriaan is een beetje weggeëbd. Bij jonge mensen is hij nu vooral bekend van het l’Oréal-beeldmerk, maar ook door zijn schilderij Victory Boogie Woogie dat bij de invoering van de euro door de staat werd aangekocht en nu in het Gemeentemuseum in Den Haag hangt. Het schilderij komt in het stuk niet voor, maar tegen het eind van de voorstelling verlaat Mondriaan het toneel terwijl hij de boogiewoogie danst.”[4]  
86 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. boogiewoogie op website: Etymologiebank.nl
  3. NRC Joep Stapel 3 april 2017
  4. NRC Lien Heyting 6 maart 2009
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be