bonenstro
- bo·nen·stro
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bonenstro | |
verkleinwoord |
het bonenstro o
- weinig waardevolle overblijfselen van de bonenplant na het oogsten van de bonen
- ▸ Uit regels als deze blijkt dat Ter Balkt nog steeds de door Weltschmerz gekwelde romanticus is, die tegen de klippen op, soms met ankers van bonenstro, probeert niet uiteen te vallen, die de wereld, de geschiedenis, het leven zin wil blijven geven.[2]
- Het woord 'bonenstro' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bonenstro" herkend door:
44 % | van de Nederlanders; |
44 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Als vanouds de kog” (5 april 2002), de Volkskrant
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be