Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bo·nen·bed
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bonenbed bonenbedden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het bonenbedo

  1. deel van een moestuin waarin men bonen heeft gezaaid

Gangbaarheid

68 % van de Nederlanders;
73 % van de Vlamingen.[2]


Verwijzingen