Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • boek·jaar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord boekjaar boekjaren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het boekjaaro

  1. de periode van langer of korder dan 12 maanden (tot een maximum van 24 maanden min een dag) waarover een financieel verslag loopt en wat dus niet noodzakelijkerwijs op 1 januari hoeft te beginnen
    • Het jaarverslag en de jaarrekening wordt opgemaakt over het boekjaar. 
    • De warenhuizen van V&D waren al jaren verlieslijdend. In het laatste niet afgeronde boekjaar, van februari tot en met november vorig jaar, dook de keten bijna 49 miljoen euro in de rode cijfers. Restaurantketen La Place maakte wel winst, met een bedrijfsresultaat van dik 1 miljoen euro, blijkt uit het verslag. [1] 

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen