• blot·tar

blottar

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van blotta

blottar

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van blotte
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   blottar     blottaren     blottarar     blottarane  

blottar, m

  1. exhibitionist, potloodventer
    «Seint onsdag kveld fekk politiet melding om ein blottar ved fotballbana på Helland. [1]»
    Woensdagavond laat kreeg de politie een melding binnen over een stripper op het voetbalveld in Helland.
  1. Blottar på Vestnes uit "bygdebladet", 33de jaargang. nr. 73, 2004-10-02, pagina 4 (in het Nynorsk; geraadpleegd 2022-03-20)