blootshoofds
- Geluid: blootshoofds (hulp, bestand)
- IPA: /ˈblotshof(t)s/, /blotsˈhof(t)s/
- bloots·hoofds
- In de betekenis van ‘met onbedekt hoofd’ voor het eerst aangetroffen in 1698 [1]
- samenstellende afleiding van bloot (bijvoeglijk naamwoord) en hoofd (zelfstandig naamwoord) met het invoegsel -s- en met het achtervoegsel -s
blootshoofds
- zonder hoed of ander kledingstuk dat het hoofd bedekt
- Maria deed haar hoofddoek af, waste zich en blootshoofds, de mouwen van haar hemd opgerold tot aan haar ellebogen, maakte ze koffie. [2]
- Het woord blootshoofds staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "blootshoofds" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
82 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "blootshoofds" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Deledda, G. (vert. Lophius)De weg van het kwaad. (1992) op website: dbnl.nl; Derde hoofdstuk; geraadpleegd 2016-03-21
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be