kampioenschap bloemschikken
  • bloem·schik·ken

bloemschikken [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bloemschikken

gebloemschikt
zwak -t volledig
  1. het kunstig rangschikken van bloemen in vaas of bloemstukje
    • Als Bart Deurloo de turnhal van O&O in Zwijndrecht binnenkomt, is de kantine bezet door bejaarde vrouwen voor een cursus bloemschikken. Thema: Pasen. De turner kijkt er niet van op. „Ach, dat gebeurt vaker”, zegt hij schouderophalend. Even later, in de bestuurskamer, is het gespreksonderwerp zijn getrainde lichaam, in het bijzonder zijn vele tattoos. De overeenkomst met Pasen: het lijden.[2] 
    • Alle kritiek maakte Durlacher eenzaam dit jaar. Nico Dijkshoorn schreef een column waarin hij haar wegzette als de bloemschikkende vrouw van Leon de Winter, een ander meende dat er sprake was van winst voor De Bezige Bij wanneer ze verlost zouden zijn van het schrijversechtpaar uit Bloemendaal. Aan Dijkshoorn stuurde Durlacher als antwoord een tweet met de cover van haar roman De held: twee gehaakte pistooltjes. „Gelukkig kan ik behalve bloemschikken ook heel goed haken”, typte ze erbij.[3]  
     Het is ambachtelijk en het is monnikenwerk. Ik deed het eerder voor mezelf en heb van m'n hobby m'n werk gemaakt. Kunst is het niet. Mozaïeken valt formeel onder kunstnijverheid, net als bloemschikken'.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Henk Stouwdam 17 april 2017
  3. NRC Toef Jaeger 22 december 2016
  4.   Weblink bron “Ina van de Riet uit Hengevelde maakt de wereld stiekem mooier” (13-10-2017), Tubantia