• blei·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bleiten
bleitte
gebleit
zwak -t volledig

bleiten

  1. inergatief janken, jammeren, wenen
  1. bleiten, Vlaams-Nederlands woordenboek, P. Bakema, 2004


  • blei·ten

bleiten

  1. eerste persoon meervoud aantonende wijs verleden tijd van bleien
  2. derde persoon meervoud aantonende wijs verleden tijd van bleien
  3. eerste persoon meervoud aanvoegende wijs II verleden tijd van bleien
  4. derde persoon meervoud aanvoegende wijs II verleden tijd van bleien