blauwblauw
- Geluid: blauwblauw (hulp, bestand)
- blauw·blauw
- In de betekenis van ‘onopgehelderd, met rust’ voor het eerst aangetroffen in 1784 [1]
- samenstelling van blauw en blauw [2]
stellend | |
---|---|
onverbogen | blauwblauw |
verbogen | |
partitief | blauwblauws |
blauwblauw
- een zaak blauwblauw laten: een zaak ongemoeid laten, een zaak laten rusten, net doen alsof je neus bloedt
- - Opeens denk ik aan de tekst bij het politiebureau in aanbouw: 'De politie uw partner in veiligheid'. Tot nog toe deed de koddige ondernemerstaal mij alleen maar gniffelen. Is de politie onze deelgenoot in veiligheid? Zij heeft van ons allen de taak gekregen om legitiem geweld te gebruiken. Maar het is natuurlijk waar: al het blauw op straat vermag niets tegen de misdaad als tientallen ooggetuigen een fietsendief blauwblauw laten.[3]
- Het woord blauwblauw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "blauwblauw" herkend door:
38 % | van de Nederlanders; |
60 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "blauwblauw" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ blauwblauw op website: Etymologiebank.nl
- ↑ NRC Anton van Hooff 3 februari 1998
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be