• blauw·bek·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
blauwbekken
blauwbekte
geblauwbekt
zwak -t volledig

blauwbekken

  1. inergatief vreselijke kou lijden
    • Na een half uur blauwbekken, konden we eindelijk vertrekken. 
98 % van de Nederlanders;
59 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be