Frans

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw

Bijvoeglijk naamwoord

blédard

  1. (spreektaal) (informeel) dorps, afkomstig uit een dorp of gat (in een Noord-Afrikaanse context) [2]
    «Il n’en revient pas, le fort des Halles. Il nous croyait tous fils de la haute, bourgeois, friqués, casablancais et peut-être même fassis… Et il nous découvre aussi blédards que lui !»[3]
    Hij kan er niet bij, het fort des Halles nog wel. Hij dacht dat we allemaal chique, burgerlijke, rijkeluiszoontjes uit Casa Blanca en misschien zelfs ook uit Fez waren. Maar nee, hij ontdekt dat wij net als hij dorps zijn.
  2. (spreektaal) (informeel) met betrekking tot de kleding, gewoontes en gebruiken van Noord-Afrika of van het Noord-Afrikaanse platteland.
  3. (spreektaal) met betrekking tot, afkomstig van een Noord-Afrikaanse immigrant

Zelfstandig naamwoord

blédard m / v

  1. (spreektaal) (informeel)  dorpeling zn , man of vrouw uit een dorp (in een Noord-Afrikaanse context)
    «Je ne comprends pas sa mentalité de blédard
    Ik snap die dorpsmentaliteit van hem niet. [2]
  2. (spreektaal) Noord-Afrikaanse immigrant (m.n. die nog vasthoudt aan de kleding, gewoontes en gebruiken van Noord-Afrika of van het Noord-Afrikaanse platteland)
  3. (verouderd) (militair) lokale, Noord-Afrikaanse rekruut, soldaat
Verwante begrippen

Verwijzingen