Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bin·nens·monds
Woordherkomst en -opbouw

Bijwoord

binnensmonds [1]

  1. onduidelijke sprekend
    • Hij murmulde binnensmonds 
     'A little bit,' antwoordde de man binnensmonds. 'Oké,' zei Jeroen in het Engels.[2]
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen