Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bin·nen·schoen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord binnenschoen binnenschoenen
verkleinwoord binnenschoentje binnenschoentjes

Zelfstandig naamwoord

de binnenschoenm

  1. een lichte schoen die geschikt is voor gebruik binnenshuis
     Ze was enigszins merkwaardig gekleed, een soort tulband om haar hoofd zodat haar haar als een vonkenregen naar achteren stak, een grote trui, wijde broek en haar binnenschoenen waren een soort gymnastiekschoenen.[1]
     In de derde plaats is voor moslims het uitdoen van de schoenen slechts een klein onderdeel van de taharah (de reiniging) voor het rituele gebed. Het schoenen uitdoen is op zichzelf niet eens verplicht; sommige moslims hebben een soort binnenschoenen aan in de gebedsruimte. Het gaat om het belang van reinheid dat Mohammed van de joden overnam.[2]
  2. een zachte schoen die men in een andere schoen kan dragen voor een betere pasvorm of betere isolatie
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044645149
  2.   Weblink bron “Getuigen in ontmoeting met moslim” (31 maart 2006), Reformatorisch Dagblad