• bij·tan·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bijtanken
tankte bij
bijgetankt
zwak -t volledig

bijtanken [1]

  1. overgankelijk, (techniek) een nieuwe hoeveelheid brandstof tanken
    • Er moet benzine worden bijgetankt. 
  2. (figuurlijk), (informeel) uitrusten, weer op krachten komen
    • Dit weekend ga ik even bijtanken. 
100 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]