Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bij·sle·pen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bijslepen
sleepte bij
bijgesleept
zwak -t volledig

Werkwoord

bijslepen [1]

  1. dichterbij brengen door het over een bodem voort te trekken
Uitdrukkingen en gezegden
  • er met de haren bijslepen
in een discussie een punt aanvoeren dat nauwelijks iets te maken heeft met de kwestie die aan de orde is

Werkwoord

vervoeging van
bijslijpen

bijslepen

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van bijslijpen
    • ...dat wij bijslepen. 
    • ...dat jullie bijslepen. 
    • ...dat zij bijslepen. 

Gangbaarheid

87 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen