Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bie·te·bauw
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bietebauw bietebauwen
verkleinwoord bietebauwtje bietebauwtjes

Zelfstandig naamwoord

de bietebauwm

  1. een spookverschijning
  2. een lomp, bars persoon, in het bijzonder een man
    • Want lijken een bietebauw, popans of barribal u niet eerder aaibare kerels? 
Synoniemen

Gangbaarheid

20 % van de Nederlanders;
39 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen