Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bidt af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afbidden

bidt (…) af

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afbidden
    • Jij bidt af. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afbidden
    • Hij bidt af. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van afbidden
    • Bidt af! 

Gangbaarheid