Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·zocht
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
bezoeken

bezocht

  1. enkelvoud verleden tijd van bezoeken
    • Ik bezocht. 
    • Jij bezocht. 
    • Hij, zij, het bezocht. 
  2. voltooid deelwoord van bezoeken
stellend
onverbogen bezocht
verbogen bezochte
partitief bezochts

Bijvoeglijk naamwoord

bezocht

  1. bezoekers ontvangend
     De site van Perry was het laatst bezochte adres.[2]
  2. getroffen door onheil
Antoniemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen